In het hartje van een uitgestrekt woud, waar de zon teder door de bladeren kuste en de vogels vrolijk van tak tot tak huppelden, stond een boomhut zo hoog dat de wolken er verlegen omheen dansten. De boomhut was een waar meesterwerk, gebouwd door de dieren van het bos zelf en het werd bewaakt door een moedige haan die Kraandro heette. Kraandro had veren zo goud als de ochtendzon en zijn kraaien kon je horen tot in de verste hoeken van het woud, helder en krachtig als een trompetgroet bij de dageraad.
Op een dag, toen de zon net haar eerste stralen door het gebladerte liet glippen, deed Kraandro iets waarvan hij lang had gedroomd. Met een sierlijke sprong en een ferme vleugelslag belandde hij op het puntje van de hoogste tak van de boomhut. Daar, met een blik zo ver als de horizon, zag hij plots iets wat hij nog nooit eerder had gezien.
— Wauw, wat zou dat zijn? dacht Kraandro luidop.
In de verte, aan de rand van het woud, zag hij een wezen lopen dat groot was en schitterde met kleuren die hij alleen in regenbogen had gezien. Het leek wel alsof het monster, want ja, dat was het vast en zeker, een huid had van helderblauwe diamantjes die het ochtendlicht weerspiegelden.
Terwijl Kraandro nog stond te staren, besefte hij dat dit vreemde monster recht op hun prachtige boomhut af kwam. Zonder aarzelen pakte Kraandro zijn moed bijeen en vloog met krachtige slagen richting het wezen.
— Hallo daar! ben jij een vriend of vijand? kraaide Kraandro vastberaden, terwijl hij een veilige afstand bewaarde.
Tot zijn verbazing lachte het monster, een lach zo warm als de zonnestralen zelf.
— Hallo, klinkende haan! Ik ben Moedi, het Helderblauwe Monster. En wees maar gerust, ik kom in vrede. ik zoek slechts gezelschap tussen de toppen van jullie groene woud, antwoordde Moedi met een stem zacht als de fluistering van de wind.
— Nou, dat klinkt aardig, maar onze boomhut is gebouwd voor vreedzame wezens en heldhaftige zielen. Hoe weet ik dat ik je kan vertrouwen? vroeg Kraandro, die zijn verantwoordelijkheden als bewaker van de boomhut serieus nam.
— Laat ons samen een uitdaging aangaan, stelde Moedi voor. Als ik jou eens zou helpen met een heldendaad, zou jij mij dan accepteren als jouw nieuwe vriend?
Kraandro krabde peinzend met zijn klauw op zijn kin. Hij had altijd geleerd dat ware moed niet in grootte of kracht zat, maar in het hart.
— Akkoord, welke heldendaad had je in gedachten? vroeg Kraandro nieuwsgierig.
— Ik heb vernomen dat er in het dal een beekje volledig is opgedroogd. De dieren kunnen er niet meer drinken. Misschien kunnen wij samen het water weer laten stromen, opperde Moedi.
Zonder nog een moment te verliezen, gleden Kraandro en Moedi samen door de lucht naar het drooggevallen beekje. De dieren stonden beteuterd aan de rand, wenend van dorst. Kraandro en Moedi inspecteerden de beek en vonden al snel de oorzaak: een reusachtige rots had de doorgang volledig geblokkeerd.
— Ik zal vliegen naar de hoogste toppen en de sterke adelaars zoeken. Zij hebben scherpe ogen en kunnen ons vast helpen bij onze queeste, zei Kraandro met een vastberaden stem.
— En ik zal mijn kracht gebruiken om deze rots te verplaatsen. Let maar op, want soms is het hart niet alleen de bron van moed, maar ook van kracht! antwoordde Moedi, terwijl hij zijn brede schouders onder de rots zette.
Met een heroïsche inspanning duwde Moedi tegen de rots, terwijl zweetdruppels die schitterden als kristallen parels op zijn blauwe huid verschenen. Kraandro keerde terug met een troep adelaars, die met hun scherpe klauwen en machtige snavels begonnen te pikken en te graven rond de rots.
Uren gingen voorbij, de zon stond hoog aan de hemel en de dieren wachtten geduldig. Eindelijk, met een laatste gezamenlijke inspanning, bewoog de rots en het water begon weer lieflijk te stromen. De dieren juichten en sprongen opgetogen in het rond want hun dorst kon nu gelest worden.
— Je bent waarlijk een held, Moedi, en een vriend van het woud, verklaarde Kraandro, terwijl hij bewonderend naar Moedi keek.
— En jij, Kraandro, bent de dapperste haan die ik ooit ontmoet heb, prees Moedi.
Vanaf die dag waren Kraandro en Moedi onafscheidelijk. Samen waakten zij over de boomhut en de geheimen van het woud, altijd klaar om hun vrienden en elkaar te helpen. Zo leerden alle bewoners van het woud dat helden in vele vormen komen en dat vriendschap het mooiste avontuur is dat er bestaat.