In het hart van een kabbelend dorpje, waar de huizen geschilderd waren met kleuren van de regenboog en waar bloemen wiegden op het ritme van de wind, stond een oude watermolen. Zijn wieken draaiden bedachtzaam, aangedreven door de heldere rivier die het dorpje dag en nacht voorzag van melodieuze watertunes.
Hoog boven de hoogste boomtoppen cirkelde een ooievaar met veren zo wit als wolken. Hij heette Stijn. Met sierlijke bewegingen glipte hij door het luchtruim, gedreven door een honger naar kennis en een verlangen naar avontuur. Stijn hield ervan om over de wereld te waken vanuit de hemel. Maar deze dag voelde anders aan. Terwijl hij over de watermolen vloog, weerklonk er een geluid dat weerkaatste tegen de wieken en zweefde over het rivierwater.
— Trrriiing, triiing, klonk het.
Stijn had nog nooit zoiets vreemds gehoord. Hij wist van de libellen en de krekels, maar dit geluid behoorde niet tot de harmonie van de natuur. Zijn nieuwsgierige geest won het van de passie voor het zweven en zachtjes liet hij zich landen op de nok van de watermolen, waar het vreemde geluid vandaan leek te komen.
Onder hem, op de oever van de rivier, zat een oma. Haar naam was Lien en haar haren waren zilvergrijs, als draadjes oud maanlicht geweven in een warme sjaal. Rondom haar een verzameling van felgekleurde bloempotten en rustieke tuinkabouters, alsof haar hele leven een schilderij was dat telkens weer aangevuld werd met nieuwe kleuren.
— Trring, triiing, ging het weer, als een roep om aandacht.
Oma Lien pakte iets op van een klein houten tafeltje naast haar, een merkwaardig voorwerp – een telefoon. Stijn had deze contraptie wel eens gezien door de vensters van menselijke verblijven, maar nooit had hij het van dichtbij bekeken. Het zwarte toestel had cijfers en een draaischijf, die Oma Lien behendig met haar gerimpelde vingers bediende.
Stijn was diep onder de indruk. Zoveel wijsheid en raadsels in één enkel moment, hij moest en zou meer te weten komen. Dus, zonder aarzelen, fladderde Stijn naar beneden, richting Oma Lien.
— Goedendag, mevrouw, sprak Stijn met respect. Ik kon het niet helpen om uw prachtige tuin en het onbekende gezang van uw voorwerp te bewonderen.
Oma Lien keek op, niet verrast door het zien van een sprekende ooievaar, ze had in haar lange leven al tal van wonderen gezien.
— Ah, jij bent een dappere vogel! En wijs, dat je het geluid van de telefoon een gezang noemt, antwoordde ze met een glimlach. Dit oude ding verbindt me met verre werelden en stemmen uit het heden en verleden.
Stijn hupte dichterbij, zijn nieuwsgierige blik bleef gevestigd op het mysterieuze apparaat.
— Ik ben op zoek naar avontuur en ik voel dat er hier één te vinden is, schonk Madame Lien hem haar vertrouwen?
Oma Lien knikte langzaam. Ze had de waarheid gesproken, want niet alles was wat het leek in haar idyllische dorpje.
— Luister goed, jonge Stijn, dit dorp wordt geteisterd door geheimzinnige geruchten. Men zegt dat wanneer de volle maan zich in het water spiegelt, er een geest in de watermolen ronddwaalt.
Stijn rilde, maar zijn hart vulde zich ook met avontuurlijke moed.
— Een geest, zegt u? Dat klinkt als een mysterie dat smeekt om ontrafeld te worden!
Oma Lien knikte weer.
— Maar wees voorzichtig, de waarheid kan soms moeilijk te verteren zijn.
Met die woorden legde ze de telefoon neer, die opnieuw begon te rinkelen. Ze gebaarde Stijn dat het goed was om op onderzoek uit te gaan, en zou hem bijstaan als hij hulp nodig had.
Stijn spreidde zijn vleugels en steeg op, zijn blik vastberaden op de watermolen gericht. Hij zou wachten tot de avond viel, tot de maan hoog in de hemel stond en de reflectie ervan dansend op de rivier zou verschijnen.
De uren verstreken en het dorpje hulde zich in het duister, terwijl de sterren hun eeuwenoude verhalen fluisterden. Op het moment dat de maan het hoogst stond, begon het water te rimpelen, de molenwieken kraakten en een fluistering beroerde de avondlucht.
— Wie daar? Het spookt hier echt, dacht Stijn hardop.
Terwijl hij binnen in de watermolen keek, zag hij schaduwen dansen, een oude melodie weerklonk zacht. Het moest de geest zijn waar Oma Lien over had verteld.
Onverschrokken glipte Stijn naar binnen. Het was verrassend rustig en de maan scheen door de gebroken raamluiken. Plots zag hij het, een oude grammofoon stond daar, eenzaam in een hoek.
— Dus dit is de geest, een grammofoon die speelt bij het licht van de volle maan, fluisterde Stijn.
Bij nader inzien zag hij dat de grammofoon verbonden was met een draad, die naar buiten liep en verdween onder een struik. Stijn volgde de draad en ontdekte een kleine opstelling van spiegels, strategisch geplaatst om het maanlicht op te vangen en te richten op de grammofoon.
— Het is allemaal een truc! Riep hij uit.
Stijn snelde terug naar Oma Lien, en vertelde haar zijn ontdekking.
— Oma Lien, het mysterie van de watermolengeest is opgelost! Het was allemaal een verzinsel, een oude grammofoon verbonden met spiegels om het te laten lijken alsof een geest muziek speelde!
Oma Lien lachte hartelijk.
— En daar heb je de waarheid gevonden, mijn jonge vriend. De waarheid, hoe verborgen ook, komt altijd boven drijven.
De volgende dag was het dorpje gevuld met gefluister en gelach. Het 'spookmysterie' was eindelijk ontraadseld en de geruchten waren verstild. Stijn, de ooievaar met meer dan alleen majestueuze vleugels maar ook een scherpe geest, werd geprezen als de held van het verhaal.
Vanaf die dag, wanneer de bewoners naar de oude watermolen keken, zagen ze het niet langer als een huis voor spoken, maar als een plek die een bijzondere nacht in de herinnering van het dorpje zou bewaren, dankzij de moed van een ooievaar en de wijsheid van een oma. En in de tuin van Oma Lien klonk nog steeds het ringen van de telefoon die verbondenheid bracht – maar nu ook vrede en een geluidsecho van een opgelost raadsel.